Ik vind mezelf niet echt een toegankelijk persoon. Althans, ik zou mezelf niet snel aanspreken als ik mezelf niet kende. Maar goed, dit weerhield een oude man er niet van om zomaar een heel verhaal tegen mij te beginnen toen ik mijn boodschappen bij de kassa uit het karretje haalde om af te rekenen.
‘Het is koud vind je niet?’
Ik knikte. Het was inderdaad koud. Hij blies wat op zijn handen en ik ging onverstoorbaar door met waar ik mee bezig was.
‘Maar niet zo koud als die keer toen ik van Zuidhorn naar Amsterdam ben gefietst, over de afsluitdijk. Zuidhorn ligt bij Groningen. Wist je dat?’
Ik keek hem even aan. Hij was de jongste niet meer en hij was vergeten om zijn gebit in te doen, maar die kon hij ook ergens onderweg op de afsluitdijk hebben verloren. Ik zag het helemaal voor me: krom voorovergebogen over het stuur, de mond open en één windvlaag�
‘Helemaal vanaf Zuidhorn, waar ik gewoond heb, over de afsluitdijk.’
Hij sprak met een behoorlijk Groningse tongval, dus dat hij uit Zuidhorn kwam, geloofde ik meteen. En ik zag hem eigenlijk ook wel fietsen, daar over die hele lange afsluitdijk.
‘Vijf truien had ik aan, maar daar werd ik niet goed van. Dat kan namelijk, dat je fietst en niet goed wordt van vijf truien. Wist je dat?’ Hij keek me lang aan, alsof hij probeerde in te schatten wat voor vlees hij in de kuip had.
‘Nee,’ zei ik. ‘Zoveel fiets ik nooit.’
‘Dat dacht ik al.’ Het klonk absoluut niet verwijtend, meer meelevend alsof ik een beetje zielig was.
Ik vroeg me af of ik moest zeggen dat ik ook nog nooit vijf truien aan had gehad. Wel drie, maar nooit vijf, maar het leek me niet bijster interessante informatie en ondertussen praatte hij al weer verder. Nu over zijn laarzen. Hele lange tot de knie. Hij ging gevaarlijk op één been staan om mij te laten zien waar de laars precies ophield en dat je zulke lange laarzen wel nodig had op de fiets op de afsluitdijk. Ze hadden maar liefst honderdvijftig euro gekost en dat viel nog mee want je had ze ook voor vijfhonderd. En dat was een hoop geld voor kunstleer. Ik knikte weer. Hij had gelijk, zelfs als het echt leer was zou ik het er niet voor overhebben, maar dat dacht ik alleen maar. Ik zei het niet.
Hij legde zijn boodschappen op de band. Een brood en zes kleine blikjes leverpastei. Ik haalde snel mijn pas door de automaat en pakte gehaast mijn boodschappen weer in.
‘Angela, wat heb jij een mooie naam,’ zei hij tegen de kassière, die haar naamplaatje op haar linkerborst droeg.
Angela straalde en dat had die oude fietser toch maar mooi voor elkaar gekregen.
Ik vroeg me opeens af waar hij woonde en of zijn fiets in de gang stond en of hij twee poezen had, want zo’n man leek het me wel. En eigenlijk wilde ik ook weten of hij vanavond brood met leverpastei ging eten, samen met zijn poezen, of dat het proviand was voor een fietstocht naar Neeltje Jans, ook zo’n tochtgat. Maar ik vroeg het allemaal niet. En dat is jammer want hij was misschien een beetje raar, ik vermoed zelfs dat het bij hem behoorlijk spookte op de vliering, maar hij was wel heel toegankelijk.