Deze column schreef ik precies zes jaar geleden. Het woord swaffelen hoor je nooit meer en dat is misschien maar goed ook.
Ik was laatst op een verjaardagsfeestje waar de vrouwen ver in de meerderheid waren. Hoe we erop kwamen weet ik niet, maar opeens ging het gesprek over het woord van het jaar 2008. Swaffelen.
Wat een raar woord eigenlijk, zeiden we tegen elkaar. Om vervolgens tot de conclusie te komen dat de bezigheid nog veel merkwaardiger was. Dit waren we unaniem met elkaar eens, we knikten tevreden en schonken onszelf nog een glaasje wijn in en gingen er eens goed voor zitten om dit onderwerp eens lekker helemaal uit te kauwen.
Opeens viel mijn oog op Allerliefste, één van de twee aanwezige mannen. Hij keek me vragend aan, met opgetrokken wenkbrauwen, en plotseling realiseerde ik me dat hij geen idee had wat swaffelen was.
‘Wat is in hemelsnaam swaffelen?’ vroeg hij.
‘Dan sla je met je jongeheer tegen objecten aan,’ zei een van de aanwezige dames.
‘Bijvoorbeeld tegen een lantaarnpaal of de Taj Mahal,’ voegde ik eraan toe.
‘Waarom zou je dat willen doen?’ vroeg hij in totale verbazing en hij keek de enige andere aanwezige man hoopvol aan, maar die haalde zijn schouders op.
Eén blik op hem was voor mij voldoende om te constateren dat ook hij geen swaffelkoning was.
‘Er zijn mannen die het fantastisch vinden. Het is een beetje een groepsgebeuren. Je komt ergens en je denkt hé, daar sla ik met mijn apparaat tegen aan,’ legde een andere dame geduldig aan Allerliefste uit.
We kakelden nog een tijdje door over dit onderwerp dat ons zo bezighield, om na tien minuten weer vrolijk op een ander onderwerp over te stappen.
‘Raar toch,’ zei mijn Allerliefste, toen we ’s avonds laat naar huis fietsten. ‘Iedereen wist wat swaffelen was, behalve ik.’
‘Wees blij dat je niet in groepsverband met je vrienden swaffelt,’ zei ik bemoedigend.
‘Heb ik eigenlijk wel vrienden?’ Allerliefste keek mij mistroostig aan.
‘Misschien moet je morgen tijdens een vergadering eens vragen of er dit weekend nog door iemand wat in de rondte is geswaffeld.’
‘Ik kan me niet voorstellen dat er bij mij op het werk swaffelaars zitten,’ bromde Allerliefste.
‘Heb jij enig idee hoe hard je tegen het object van je keuze moet slaan met je swaffel?’ vroeg ik.
‘Geen idee. Niet te hard lijkt mij. Voor je het weet heb je een swaffelblessure.’
We fietsen weer even stilzwijgend door. Allebei in beslaggenomen door onze eigen swaffelgedachtes. Thuis aangekomen zette ik mijn fiets op slot en wierp een blik op de kliko’s die bij de weg stonden.
‘Zeg Allerliefste, zouden kliko’s geschikt zijn voor een swaffelmoment?’
‘Misschien als je vuilnisman bent…’ Hij keek eens rond en draaide zich vervolgens naar mij om, gaf me een vette knipoog en zei: ‘Waarschijnlijk ben ik geen echte vent, maar dat swaffelen lijkt me helemaal niks!’
Gelukkig maar, dacht ik bij mezelf, maar wat is het een prachtig woord. Swaffelen.