Op een prachtige zonnige zondag dronk ik in Domburg een biertje met een Nederlander die hier al twintig jaar woont. De Surinamerivier kabbelde aan ons voorbij en het leek mij een goed moment om deze man eens uit te horen over het watergebeuren in Suriname.
‘Zwem jij in de Surinamerivier?’
‘Ja, uiteraard, maar je moet wel goed opletten, want de stroming is enorm.’
‘Maar er zitten toch piranha’s en kaaimannen.’
Hij begon hard te lachen. ‘Die pirengs zwemmen meteen weg en die waterkippen moet je zien te vangen. Heerlijk! Het vlees brandt je lichaam uit als je er niet tegen kunt, maar het is lekkerder dan saté.’
‘Waterkippen?’
‘Ja, zo noemen we kaaimannen. En weet je wat ook heerlijk is?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Boomkip.’
‘Boom…’
‘Leguaan,’ viel hij me in de rede. ‘Echt, er gaat niks boven boomkip!’
Ik besloot om hem niet uit te leggen dat ik heel andere ideeën heb bij een kipfestijn en moest denken aan de moeder van een vriendin. Een fantastische vrouw met een geweldige visie op het leven. Zij hield er een volstrekt overzichtelijk flora- en faunagebeuren op na. Als het fladderde en liep was het een loopkip, als het fladderde en zwom, was het een zwemkip. Qua groeiende dingen was het ook heel simpel. Als het groen was, was het gras. Was het geel, dan was het vermoedelijk een banaan.
Ik ga morgen meteen die vriendin bellen. Ik wil het weten. Haar moeder moet voorouders uit Suriname hebben. Dat kan gewoon niet anders.