Toen ik klein was wilde ik secretaresse worden. Mijn vader had een secretaresse en zij reed in een Mini, ze mocht altijd met hem mee op reis en kreeg bloemen, chocola en parfum. Mocht je nu denken dat er hier sprake was van meer dan slechts een werkrelatie dan moet ik je teleurstellen. Mijn vader deed al aan secretaressedag(en) nog voordat dit fenomeen om commerciële redenen de wereld in werd geschopt.
Jaren later verliet ik als dropout vroegtijdig de middelbare school en omdat ik toch iets moest doen besloot ik om een secretaresse-opleiding te volgen. Het instituut waar ik me inschreef werd geleid door een bonkige dikke man, die steevast gekleed ging in een grijze broek, donkerblauw colbert en bruine degelijke stappers met spekzolen, die een akelig zompig geluid maakten als hij door het klaslokaal denderde. Behalve directeur van het instituut was hij ook verantwoordelijk voor de vakken Handelscorrespondentie en Steno. En met name dat laatste bezorgde mij een hoop ellende. De rare tekens had ik zo onder de knie. Sterker nog, je kunt me nog steeds wakker maken voor een potje steno, maar teruglezen en het geheel weer tot een samenhangend stuk maken, bleek een onoverkomelijke hobbel.
Daarnaast had ik moeite met het vak Typen. Dit gebeurde in een groot lokaal gevuld met Remingtons (dit alles vond plaats voor het computertijdperk, dan weet je meteen hoe oud ik ben). Het oorverdovende geratel tijdens de typeles vond ik ondraaglijk en ik sloeg dan ook menigmaal uit frustratie met tien vingers tegelijk op het toetsenbord. Mijn typewerkjes zagen er merkwaardig uit en ik kon niet genoeg Tipp-ex (voor jonge lezers; mysterieus goedje waarmee je letters kon laten verdwijnen) aanslepen om dat te verhullen.
Na drie maanden moest ik me vervoegen bij de directeur. In die tijd was ik niet alleen erg klein maar had ik ook nog amper gewicht. Ik was zo ongeveer doorschijnend en hier lag geen eetstoornis aan ten grondslag. Ik was nou eenmaal zo en compenseerde het gebrek aan lengte en gewicht met een 100% ‘wie-doet-mij-wat/kom-maar-op’ blik.
De directeur vroeg me waarom ik me had ingeschreven en ik antwoordde naar waarheid dat ik toch iets moest doen, ook al hanteerde hij natuurlijk belachelijke prijzen voor zo’n cursus. Dit antwoord en mijn blik waren olie op het vuur.
‘Weet jij wat jij bent?’ bulderde hij, en zijn worsterige dikke vinger priemde richting mijn niet-bestaande borsten.
‘Jij bent NIET dienstbaar. Ik zie je nog geen koffie brengen naar je directeur!’
Ik stond op. Klein, doorschijnend maar met een dodelijke blik en antwoordde dat hij helemaal gelijk had en verliet door de voordeur het pand.
Vandaag krijg ik geen bloemen. Ik ben de man eeuwig dankbaar.