Hij behoorde tot mijn ochtendritueel. Opstaan, douchen, aankleden, de honden begroeten, een kopje thee en dan de Volkskrant.
Ik begon mijn dag met zijn column; die zelden vilein, meestal met humor maar elke dag weer even treffend was. Hij zag en beschreef wat wij allang niet meer zagen.
Kon ik maar één dag schrijven zoals hij, heb ik wel eens gedacht. Maar dat kan ik niet. En dat hoefde ook niet, want hij was er.
Hij was mij in jaren net vooruit. Zijn dochters net twee jaar ouder, zijn huis in Frankrijk net wat verder weg, zijn schrijfkunst voor mij onhaalbaar. Herkenbaar maar onbereikbaar. En zo hoort het ook, want bewondering moet bewondering blijven.
Zo af en toe liet hij in zijn columns weten hoe het met hem ging. En dat was niet best.
De Volkskrant veranderde en hij kreeg een ereplek. Negen keer op de voorpagina en toen opeens was het er leeg. Wegens ziekte, stond er geschreven. Hij kreeg de Bob den Uyl-prijs, maar de laureaat kon helaas niet zelf de prijs in ontvangst nemen. Zo stond het in de krant.
Nou, dan weet je het wel. Maar toch blijf je hopen. Dat je beneden komt, de krant pakt en je ogen weer vallen op die vertrouwde column.
Op 23 april stond hij weer op de voorkant. Paginagroot, maar de woorden had hij niet geschreven.
Opstaan, douchen, aankleden, de honden begroeten, een kopje thee en dan de Volkskrant. Het is niet meer hetzelfde en dat zal het ook nooit meer zijn, zo zonder Martin Bril.