In de weken die volgden meldde ik mij elke dinsdag om twee uur bij het immense lokaal waar Fletten stijf in de houding naast de katheder stond te wachten op zijn studenten. Gedurende vijf minuten keek hij dan om de haverklap op zijn horloge om uiteindelijk zuchtend te berusten in het gebrek aan animo en mij uit te nodigen voor een kopje automatenkoffie in de gang.
Ik kwam er al snel achter dat de juridische aspecten met betrekking tot sociale omgangskunde niet bepaald rocket science was, en dat het hele twee uur durende college met gemak in twintig minuten tijd afgewerkt kon worden. En zo geschiedde; twaalf weken lang.
Het laatste college diende zich aan, en met enige opluchting spoedde ik mij naar de collegezaal, waar ik Fletten aantrof met een grote bos bloemen. Met lichtrode wangen van verlegenheid overhandigde hij me het enorme boeket, en zei dat ik verder geen tentamen hoefde te maken. Ik had ruimschoots aangetoond alles aspecten van het vak begrepen te hebben en dat was wat hem betreft een negen waard. Nu was het mijn beurt om enigszins verlegen van mijn ene been op het andere te wippen. Wat moest ik doen? Mijn docent een hand geven, een oppervlakkig bedankje prevelen en rechtsomkeert maken met die geurende bos onder mijn arm? Op de een of andere manier kwam dat ongepast over en dus donderde ik er een beleefdheidsfrase in.
‘Dank, ik heb immens van uw college genoten. Ik hoop u volgend semester nog een keer in de wandelgangen tegen te komen.’
Hij schudde slechts zijn hoofd. ‘Dat zal niet gebeuren want mijn vak is opgeheven bij gebrek aan inschrijvingen.’
‘Ach,’ zei ik met al het medeleven dat ik in me had. ‘Dus er komt ook geen juridische aspecten met betrekking tot sociale omgangskunde II?’
‘Nee, ‘ zei hij, en voegde er treurig aan toe. ‘Maar ik weet ook niet of ik daar voldoende stof voor zou hebben.’
Ik wilde me omdraaien, de Grote Markt bezoeken om samen met mijn vriendinnen een terrasje te pakken en van de eerste lentezon te genieten, maar ik beging de stommiteit om te vragen wat hij dan wel ging doen.
‘Ik denk dat ik me terugtrek uit het sociale leven. Ik twijfel namelijk aan mijn geschiktheid voor deze maatschappij. Mijn ouders hebben nog een huisje in de bossen van Drenthe en daar woon ik al een paar jaar naar volle tevredenheid. Ik heb een kleine erfenis van mijn oma gekregen, dus ik red me wel.’
Nu moet je je voorstellen dat ik een studente was die zich bij heel veel dingen wel een voorstelling kon maken, maar niet bij een terugtrekking uit het sociale leven. Dat laatste stond voor mij gelijk aan een pijnlijke dood. Met open mond keek ik hem te lang aan, en ik moet toegeven dat hij deze situatie sociaal heel handig oploste door mij een kaartje te overhandigen met zijn adres en telefoonnummer voor het geval ik nog een vraag had over zijn college.
Drie weken later zag ik mij al genoodzaakt mijn docent te bellen. De afdeling Administratieve Handelingen, waar drie Groningers met een onverstaanbaar accent een twintig-urige werkweek draaiden onder leiding van een kleine Fries die minstens zo onverstaanbaar was, hadden mijn cijfer foutief verwerkt en van de 9 een 6 gemaakt. Met een snelheid die mij verbaasde zette Fletten dit recht – een ieder die dit wist te bewerkstelligen bij de afdeling Administratieve Handelingen verdiende wat mij betreft taart, bloemen en een fles champagne – en dat was het begin van mijn vriendschap met Fletten de Kurf.