Gisteravond belandde ik in een zaaltje vol met bonkige mannen die vol adoratie keken naar een man op een podium. De man had een grote hoed op en ging verscholen achter een gezichtsbedekkende zonnebril. Hij had een gitaar, een mondharmonica én een stem.Tony Joe White.
Ik had nog nooit van hem gehoord. Maar de bonkige mannen om mij heen wel. De hoofden van de mannen knikten ritmisch mee op de maat van de muziek en af en toe ging er een siddering door ze heen. Eensgezind bewoog er dan een schouder mee en ze keken allemaal heel blij alsof het hier een spiritualistische zenbelevenis betrof.
De mannen droegen T-shirts met teksten als I love my Harley (de Corsarijder), I Fuck Them All (de optimist) en The Tony Tour 2013 (de supersuperfan) en ze hadden buiken van een omvang waar ik zelfs niet aan kon tippen toen ik negen maanden zwanger was. En daar stond ik dan. Zo dicht bij het podium dat ik de fragiele knieën van Tony Joe White kon aanraken, als ik zou willen. Maar dat wilde ik niet.
En opeens rook ik het. Een golf pure en onvervalste testosteron. Het vloog door de zaal. Ik draaide me om en bekeek ze nog eens goed, de bonkige mannen. En toen wist ik het. Het kon gebeuren. Het was mogelijk. Dit was het moment waarop ze allemaal gebroederlijk hun kleren van het lijf konden rukken om piemelnaakt naar de bar te rennen voor een koud biertje waarbij ze de dop van de hals rukten met hun tanden, al kreten slakend als: Yeah! ManPower! Tony, Tony JOEEEEE!
Maar dat gebeurde dus niet, en dat was jammer. Ontzettend jammer.