Het is zondagochtend. Ik zit achter mijn bureau met een kop koffie. Het zal vermoedelijk niet bij deze ene bak cafeïne blijven. Het was een bomvol weekend vol indrukken die nog niet helemaal verwerkt zijn. Ik heb nog geen krant gelezen, geen beeld gezien op televisie en slechts gehaast drie korte berichtjes op social media geplaatst. Ik zit in een prettige informatieloze bubbel en langzaam daalt het stof neer.
Vrijdagavond was het boekenbal en om negen uur startte het voorprogramma; de officiële opening. Een altijd indrukwekkend gebeuren in de statige zaal van de Stadsschouwburg. Lekker zitten, een beetje om je heen kijken en je voorbereiden op het daadwerkelijke bal, dat veel overeenkomsten vertoont met een zwemparadijs waarbij een onderwaterstroom je willoos door de menigte sleurt. De berekende vrouw weet overigens precies hoe ze deze avond gaat invullen. Ze stopt deze gegevens in een ingewikkelde formule en aan de hand daarvan weet ze hoe hoog haar hak kan zijn. Een uur zitten, kwartiertje lopen, tien minuten uithijgen op het toilet, een dansje, even stiekem vijf minuten naast je schoenen lopen. Zo’n avond red je makkelijk op tien centimeter.
Rekenen is niet mijn sterkste kant, daarom had ik lekkere laarzen aan. Om die reden vond ik het wel grappig toen de prachtige zaal omgetoverd bleek te zijn tot een merkwaardige ruimte waar alle stoelen waren verwijderd en een slordig stuk doorzichtig landbouwplastic troosteloos in de ruimte hing.
Literair Nederland, oud-ministers en hoogwaardigheidsbekleders werden de zaal in gedreven op zoek naar stoel 24, rij 16. Er was verwarring alom. Ik kreeg visioenen van een gammele boot. Daar, in de ingewanden van de galei stonden de letterknechten. Er was verontwaardigd geroezemoes, het begon zelfs een beetje te stinken. De literaire grootheden waren zichtbaar ontstemd over deze behandeling en anders de berekende vrouwen wel. Zelfs ik kon uitrekenen dat een uur staan uiteindelijk maximaal vier centimeter toestaat.
Bovendeks, op het balkon, zat een klein groepje mannen en vrouwen. De elite van de contracten en het geld. Minzaam keken ze op ons neer. Zelden heb ik deel uitgemaakt van zo’n vermakelijk geheel. Hier werden wat heilige huisjes omver geschopt.
De boot vertrok en het golfde. En als het golft dan golft het goed, maar dat kan alleen Huub van der Lubbe zingen. Hier beukte van alles en nog wat op de aan metaalmoeheid lijdende scheepsromp.
Ik keek even omhoog. Daar zaten ze. De gidsen, de visionairs, de mannen en de vrouwen die ons de weg moeten wijzen en ons een veilige overtocht moeten bieden. Een angstig gevoel bekroop mij. Hebben ze überhaupt enig idee waar zandbanken, klippen en ijsschotsen liggen? Kunnen ze wel kaartlezen? Een fractie van een seconde had ik het gevoel dat ze zelf niet eens wisten waar we naartoe gingen.
Ik moest opeens denken aan mijn vader, een scheepsbouwer. Hij was waarschijnlijk reuze trots geweest dat ik op deze boot mocht aanmonsteren, maar had ongetwijfeld gewaarschuwd voor de bemanning en de zeewaardigheid.
‘Altijd je eigen koers blijven varen!’ Dat waren zijn wijze woorden en de enige waar ik blind op wens te varen.