Een kort verhaal.
Ik schoof de doos Kleenex wat verder naar haar toe. Het hysterische gesnik aan de andere kant van mijn bureau nam overweldigende vormen aan. Ik was het wel gewend. De tranen. Ze vloeiden meestal rijkelijk als ik in mijn hoedanigheid van Hoofd Personeel weer eens iemand moest vertellen dat het fotootje op het bureau voorgoed mee naar huis mocht en dat het outplacementtraject over drie dagen ging beginnen.
Ik keek naar het rode vlekkerige gezicht van mijn afdelingssecretaresse, met wie ik met enige regelmaat lunchte om haar miserabele liefdesleven aan te horen, haar ogen waren gezwollen, er hing een sliert snot aan haar neus.
Waarom huilden vrouwen in het openbaar? Dat had ik me al zo vaak afgevraagd. Waarom gingen ze niet ergens in een hoekje zitten, met de deur dicht, snikkend en schokschouderend. Er was niets zo lelijk als jankende vrouwen. Ik voelde ook nooit medelijden. Irritatie wel, een hoop zelfs.
‘Wat is er aan de hand?’
Ze deed een paar pogingen, die gesmoord werden in gierende uithalen en ik wist dat het even ging duren. Bemoedigend duwde ik de doos Kleenex onder haar neus en dankbaar greep ze er drie tegelijk. Ze depte haar ogen en smeerde en passant de niet-waterproof mascara over haar wangen.
‘Ik ben de man van mijn leven tegengekomen,’ stotterde ze tussen de snikken door.
‘Nou, dat is toch fijn nieuws?’
‘Nee,’ brulde ze.
‘Luister, ik heb over tien minuten een afspraak, dus misschien moeten we even…’
Deze opmerking was voldoende. Ze haalde diep adem en zei: ‘Sorry.’
‘Geeft niet,’ zei ik. Dat zei ik altijd, maar het gaf natuurlijk wel.
‘Ik heb hem gisteravond ontmoet. Lang, charmant, juiste leeftijd, intelligent, lief, autodealer.’
We waren nu op het punt aangekomen waarop ik alleen maar hoefde te luisteren en te knikken.
‘We hebben uren gepraat en aan het eind van de avond ging hij met me mee naar huis.’ Ze kreeg rode blosjes op haar wangen en ik wist dat ze zich nu ging verontschuldigen.
‘Doe ik anders nooit, hoor. Nooit op de eerste avond, maar dit was de man van mijn dromen.’
Ik knikte begrijpend. Slettebak, dacht ik bij mezelf.
‘Nou ja, en toen… Daar stond hij. In mijn slaapkamer. Naakt. Prachtig lichaam. Echt alles klopte. En opeens flitste het door me heen dat ik mijn benen niet had geschoren. Mijn oksels, mijn bikinilijn. Ik kon toch niet als een bosaap…?’ Ze keek me hulpeloos aan.
Trut, dacht ik. Altijd klagen over je liefdesleven en er op het moment suprême niet klaar voor zijn. Ik snapte die vrouwen niet. Zelf liep ik er altijd tiptop bij.
‘Ik zei dat ik me heel kort ging douchen. Hij keek me nog verbaasd na. Ik deed natuurlijk alles veel te gehaast, waardoor ik me sneed met het te botte mesje. Ik vergeet elke keer nieuwe te kopen. Zo’n jaap. Toen ik terugkwam in mijn slaapkamer stond hij…’ Haar onderlip begon te trillen en ik wist dat we weer zouden belanden in de gierende uithalenfase. Demonstratief keek ik op mijn horloge.
‘Het is niet te geloven, hij had zijn kleren weer aangetrokken. Hij zei dat het hem allemaal te veel was geworden.’
Ik keek ineens aandachtig op. ‘Hoezo, te veel?’ vroeg ik.
‘Hij had al mijn Valentijnskaarten gelezen. Ik had ze boven mijn bed gehangen, aan een roze lint. Alle vierentwintig.’
‘Vierentwintig?’
‘Van Pieter, die mij zijn konijntje noemt. Van Klaas, die schreef over de zoete nachten bij volle maan. Van Gerard, over die ene keer achter in de auto. Van Bram…’
‘Vierentwintig?’ Ik had verdorie niet één Valentijnskaart gehad. En wie waren Pieter, Klaas, Gerard, Bram en die twintig anderen over wie ze me nooit had verteld tijdens de lunchpauze. Beledigd keek ik haar aan. ‘Wie zijn dat allemaal, ik heb je daar nooit over gehoord. Ik ken ze helemaal niet.’
‘Ik ook niet! Ik had de kaarten aan mezelf gestuurd!’ En met een hysterische snik griste ze nijdig de laatste Kleenex uit de doos.