Ik had mijn nieuwe column al geplaatst: een gezellig frivool stukje, maar ik heb hem vervangen. De hele dag heb ik het beeld in mijn hoofd van een klein Haïtiaans kindje, dat in de armen van een hulpverlener naar zijn Nederlandse adoptieouders wordt gebracht. Een felgekleurde deken, prachtige donkerbruine ogen, lieve kleine kroeskrulletjes, een koekje in de hand. Gedragen door een hulpverlener met een glimlach op zijn gezicht en plastic handschoentjes aan. Dat hadden ze allemaal, de hulpverleners die de adoptiekindjes begeleidden. Plastic handschoentjes: ik snap het wel, maar ik begrijp het niet.
Van nul tot zeven jaar en dan al helemaal alleen op de wereld. Hulpeloos en afhankelijk. Bizar. In je felgekleurde dekentje op weg naar je nieuwe ouders en je nieuwe vaderland.
Een vaderland waar de collectieve emotie 80 miljoen ophaalt, waar we houden van tulpen en massaal fietsen jatten. Een land waar binnenkort verkiezingen zijn en een heel groot gedeelte gaat stemmen op een man die vindt dat haar geblondeerd met peroxide de norm is. Dus niet kroeshaar of hoofddoekjes, maar een geblondeerde Beethovencoupe.
Dat kleine Haïtiaanse jongetje wordt op een dag achttien en dan moet hij in vloeiend Nederlands uitleggen dat hij dat schattige Haïtiaanse kindje op de voorkant van de Volkskrant was, en geen criminele kutneger. Ik ben overigens bang dat hij dat vaker dan hem lief is zal moeten herhalen, want wij Nederlanders vergeten nogal eens hoe wij mensen ooit verwelkomden. Maar goed, het selectieve geheugen van de Nederlander schijnt ook een collectieve emotie te zijn.